Voor de vroegere Leidenaars was de buurt of gebuurte in de eerste plaats de organisatie van een straat of bouwblok met een specifieke gedrags- en omgangscultuur en een daarmee samenhangende sociale controle. De daarbij behorende gebruiken, plichten en rituelen werden treffend samengevat door het werkwoord buurthouden en hadden vooral betrekking op het bewaren van de buurtvrede, het begraven van overleden buurtgenoten en het organiseren van buurtfeesten. Ook vormden de buurtbestuurders de schakel tussen behoeftige inwoners en de instellingen op het gebied van armen- en wezenzorg. Omstreeks 1700 telde de Sleutelstad maar liefst 207 of 208 gebuurten.
Vanaf de 16e tot ver in de 19e eeuw waren de gebuurten voorwerp van onophoudelijke overheidsinmenging. Met betrekking tot de burengebruiken gaat die bemoeienis zelfs terug tot de 14e eeuw. Het onderwerp hangt nauw samen met vier eeuwen bestuurlijke en sociale stadsgeschiedenis en leent zich bij uitstek voor een beschrijving van de verhouding tussen burgers en stadsbestuur. Die relatie strekt zich uit tot onderwerpen als openbare orde, veiligheid en sociale controle, maar heeft ook aanrakingspunten met bevolkingsregistratie, de positie van vreemdelingen en aandacht voor de fysieke woonomgeving. De ‘heren der gebuurten’ – onder wie de molenaar Harmen Gerritsz., de vader van Rembrandt van Rijn – speelden bij de uitvoering van de daarmee gemoeide taken een cruciale rol.
In Buurthouden maakt de lezer kennis met de middeleeuwse rechtsgeleerde Philips van Leyden, die zich in 1367 uitsprak tegen het stedelijke verbod op burenmaaltijden. Verder komt Johan van der Laan in beeld, in 1473 genoemd als ‘graaf’ van de oudst bekende gebuurte Prily. Vooral het optreden van Jan van Hout, de creatieve en energieke stadssecretaris, krijgt veel aandacht. In 1593 slaagde hij er in om de gebuurten onder de regie van het stadsbestuur te brengen, waarna Leiden nog eeuwenlang over duizenden buurtvrijwilligers zou beschikken. Maar ook minder bekende Leidenaars worden aan de vergetelheid ontrukt. Zoals ‘Mooi Saartje’, die zich in de omgeving van het Noordeinde prostitueert, Antoon de Haarlemmer en zijn vrouw, die in de Reineveststeeg voor overlast zorgen, Frans Janssen, die zijn vrouw mishandelt; Rachel Louage, die haar kind in de steek laat en Johanna van Berkel, die regelmatig de Waardgracht op stelten zet.
De auteur Kees Walle (1946), voormalig consulent buurtopbouwwerk, is amateur-historicus.