Het boek beschrijft het leven van Felix Guljé, in de jaren vóór de oorlog een Bekende Nederlander. Hij was vanaf 1935 voorzitter van de grootste werkgeversvereniging van het land en opposant van de verschillende kabinetten Colijn vanwege het sociaal-economische beleid tijdens de crisisjaren. Guljé, een progressieve katholiek, pleitte voor een economie ‘om de mens te dienen en de mens niet tot slaaf te maken van de economie.’ Felix Guljé was overtuigd anti-Duits en heeft gedurende de oorlog waar mogelijk boven- en ondergronds verzet gepleegd.
Op 1 maart 1946 wordt Guljé vermoord. Pas vele jaren later blijkt dat een lid van een voormalige verzetsgroep deze moordaanslag heeft gepleegd. De moordenaar, Atie Visser, meldt zich op 96 jarige leeftijd bij de burgemeester van Leiden om haar daad van 1946 op te biechten. De ontspoorde verzetsgroep pleegde deze volkomen willekeurige daad tegenover Guljé uit frustratie over de gebrekige aanpak van voormalige collaborateurs en wilde het oordeel van de rechter niet afwachten.
In het boek worden de feiten van de geruchten gescheiden en het werk van Guljé als directeur van een groot metaalbedrijf en als werkgeversvoorzitter beschreven. Het boek roept indringende vragen op over ‘goed en fout’ in een periode van oorlog en bezetting.
De auteur Frits van Oosten is bestuurskundige en was tot aan zijn pensionering werkzaam als bestuurder in de zorgsector. Eerder verschenen van hem: De stad en de Wethouder – hoe Cees Waal de binnenstad van Leiden vernieuwde (2017) en De dominee en de koopman – sociale vernieuwers in de 19de eeuw (2020).